Moet de hypotheekadviseur waarschuwen voor het verlopen van de termijn van het financieringsvoorbehoud?

In een klachtprocedure voor de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (KiFiD) met nummer 2016/133 van 30 maart 2016 stond deze vraag centraal.

Over de reikwijdte van de zorgplicht van de financieel dienstverlener op dit punt was de Geschillencommissie tot voor kort terughoudend. In beginsel golden slechts de verplichtingen die uit een met een consument gesloten overeenkomst van opdracht voortvloeiden, naast de verplichtingen die de wet en rechtspraak aan die overeenkomst verbonden (vgl. o.a. Geschillencommissie 2016-038; 2011-152). De civiele rechter heeft echter al herhaaldelijk bepaald dat de zorgplicht die op een redelijk bekwaam en redelijk handelend professionele hypotheekbemiddelaar rust onder omstandigheden mee kan brengen dat hij zich de belangen van zijn cliënt inzake het tijdig inroepen van het financieringsvoorbehoud aantrekt en hem tijdig waarschuwt voor het verstrijken van die termijn. Of dat het geval is hangt van alle omstandigheden van het geval af (ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0811). Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer de volgende:

·         Is de hypotheekbemiddelaar bekend met het financieringsvoorbehoud en de termijn voor het inroepen daarvan?

·         Wordt de koper/cliënt bijgestaan door andere deskundigen, zoals een makelaar?

·         Is sprake van deskundigheid aan de zijde van de koper/cliënt?

·         Is in redelijkheid te verwachten dat de financiering zal worden verkregen, of is juist op voorhand duidelijk dat dit problematisch zal zijn?

(Vgl. ook Hof Den Bosch, ECLI:NL:GHSHE:2015:920 en Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2015:252).

In deze zaak achtte de Geschillencommissie van belang dat de adviseur in de aanloop naar het verstrijken van de termijn van het financieringsvoorbehoud de consument niet expliciet en uitdrukkelijk daarvoor had gewaarschuwd, dit terwijl de financiering nog niet (definitief) rond was. Omdat aannemelijk was dat de termijn van het financieringsvoorbehoud niet zou worden verlengd en de consument na een waarschuwing het traject zou hebben voortgezet, oordeelde de Geschillencommissie dat geen sprake was van schade die aan de adviseur viel toe te rekenen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-133 d.d. 30 maart 2016